Het goud van Caspar
De volgende avond vertelt Caspar zijn verhaal. Zodra het kampvuur brandt, begint hij te vertellen: Toen ik jong was, was ik helemaal niet zo wijs. Ik was een gelukszoeker. Ik deed van alles waarvan ik dacht dat ik rijk zou worden. Ik dacht toen nog dat rijk zijn ook betekent dat je gelukkig bent. Nu weet ik beter. Maar toen…. Melchior en Baltasar knikken, ook zij weten beter. Ik heb een poosje bij de goudzoekers gewoond, in het zuiden van ons land. Waar het nu verlaten is. Ik werkte mee in de hoop ook een goudader te vinden en veel goud te ontdekken. Goud hebben betekent immers rijk zijn. Het was bij de goudzoekers niet zo leuk. De mensen beroofden elkaar van de kleine beetjes goud. Mensen hebben elkaar gedood voor een iets groter klompje goud. Er was niemand die een ander hielp. Ieder voor zich. Eigenlijk paste ik er niet. Ik wilde juist wel anderen helpen en samen zoeken. Op een dag ontmoette ik een oude man. Hij was niet sterk meer. Hij kwam naast me zitten en vroeg een slokje water. Ik gaf het hem. Hij keek me dankbaar aan en vertelde me zijn geheim. Hij woonde niet echt in de buurt maar een paar kilometer verderop. Daar had hij een goudader gevonden met behoorlijk wat goud erin. Maar hij was niet sterk genoeg meer. Daarom zocht hij iemand om mee te delen. En dat deed hij door om water te vragen. Degene die hem zou helpen zou mee mogen doen met zijn goud. Een jaar lang hebben we samen gewerkt om het goud te winnen. En we hadden een heleboel. Maar mooier nog, we zijn vrienden geworden. Hij was oud en wijs en heeft me veel geleerd. Op een dag stierf hij. Hij zei dat ik al het goud mocht hebben als ik het maar goed zou besteden. En dat ga ik nu doen. Het goud van mijn vriend geef ik aan de nieuwe koning. Dat lijkt me goed besteed. Melchior en Baltasar geven hem gelijk en ze gaan slapen.
|