Jezus in de stal
Het laatste avontuur van Samuel en zijn schapen begint midden in de nacht. Samuel moest steeds verder met zijn schapen om eten te vinden en dus moest hij ook af en toe buiten slapen omdat hij heel ver weg is van de stal. Ook deze nacht was hij ver van huis en sliep hij bij een kampvuur. Hij was niet alleen dit keer, maar samen met een paar andere herders. Dat gebeurde wel vaker als ze buiten bleven slapen. Midden in de nacht werd het zo licht aan de hemel dat het wel leek alsof de zon, de maan en alle sterren op hun felst schenen. Toen hoorden ze een stem die zei: Vannacht is Jezus geboren. Het kind dat vrede en verlossing brengt. Ga naar Bethlehem, naar een stal. Daar ligt een kind in de voerbak. Sommige herders geloofden er niets van, maar andere wilden op zoek naar dat bijzondere kind. Ook Samuel ging mee. Hij had immers altijd licht bij zich. Na een lange zoektocht vonden ze de stal waar de stem over gesproken had. Er waren een paar mensen en een paar dieren in de stal. Een vader en een moeder, een os een ezel en een paar schapen. De man liet ze binnen en stelde zich voor als Jozef. Zijn vrouw, de moeder van het kind, heette Maria. De herders vertelden over het licht aan de hemel en de vreemde stem. Ze kwamen tot de conclusie dat het kind in de voerbak wel een heel bijzonder kind moest zijn. We noemen hem Jezus, zei de moeder nog. Samuel wilde dit bijzondere kind een cadeautje geven. Het enige wat hij nog had was de wonderlantaarn met het ene licht. Hij pakte het wonderlichtje uit de lantaarn en zette het bij de kribbe neer. Daarna was de lantaarn donker. Hij vertelde wat hij met de andere lichtjes had gedaan. Hij vertelde van zijn zieke opa, van Sara in het bos, van de oude man in de vallei en van de weeskinderen. Toen pakte Maria het wonderlampje en zette het terug in de lantaarn. Ze zei: Samuel, jij hebt zoveel licht gebracht. Deze moet je maar zelf houden. En denk iedere keer als het lichtje begint te branden weer even terug aan Jezus, het bijzondere kind. En dat deed Samuel.
|